De Wijk | 494 | De Wijk Noord


Samen met 10 vrijwilligers, van de historische vereniging, de eigenaar en enkele andere vrijwilligers, is er onderzoek gedaan naar een mogelijke pingoruïne aan de noordwest zijde van De Wijk. Het betreft een bijzonder landschapselement, met een brede hoge wal en een centrale laagte.

(Topografie met daarin de laagte)

(Luchtfoto)

Op basis van de hoogtekaart (AHN) en de historische kaarten zou deze locatie mogelijk een pingoruïne kunnen zijn.

Dit ‘raadsel van De Wijk’ hebben we door middel van booronderzoek opgelost.

Al in 1832, op de eerste kadastrale kaart, wordt de rug aangegeven als bouwland, met in het centrale deel veel hooiland (midden groen) en een enkel hakhout perceel (donker groen). De percelen op de rug bestonden uit bouwland (geel), terwijl er omheen, naast hooiland ook veel weilanden waren (licht groen). Op de rug stond één huis van boer Timpman, met een erf en een weiland. De Wijk bestond vooral uit bebouwing langs één weg.

(Eerste kadastrale kaart 1832)

Het booronderzoek is gestart op het hoogste punt van de hoge wal aan de zuidwest zijde. Het hoogteverschil tussen de hoge rug en het centrale deel van de depressie is 2,5m! Dwars door de wal loopt tot in het centrale deel van de laagte, een sloot. Deze sloot vormde de referentielijn voor de boringen. Er zijn 7 boringen gezet, van de top van de rug tot in de depressie. Ook aan de overzijde op de hoge en brede rug is, op verzoek van de eigenaar, nog een boring gedaan.

(1915)

 

In de boringen vonden we behalve dekzand (afgeronde korrels, homogeen gelijke grootte van korrels), een afwisselende lagen met fijnere zandkorrels en lemig zand. Ook vonden we in diverse boringen zand waarin behalve heldere kwartskorrels ook mat witte grove zandkorrels/kleine grindjes aanwezig waren. Het fijnere en lemiger zand zorgt voor het ontstaan van een natte situatie en daarmee veenvorming.

De boring op de brede rug aan de overzijde liet juist alleen een 3 m dikke laag van dekzand zien, met  daarop een dunne bouwvoor. We kwamen alleen dekzand tegen. Dit is dus een echte dekzandrug. De veenvulling was erg dun, en het veen was bijna geheel veraard. Bij twee boringen troffen we helemaal onderin een laag met licht grijs zeer lemig zand aan, wat vermoedelijk een zandige keileem is. Er is hier dus sprake van smeltwaterzanden (oranje) op keileem (grijs), die zijn afgedekt met dekzand, en in het centrale deel ook nog met veen.

De locatie lijkt daarom geen pingoruïne te zijn, maar een uitblazingskom, waarbij het formaat en de hoogte van de ruggen wel exceptioneel is. Wellicht heeft dit te maken met de ligging van de locatie in het voormalig smeltwater dal van de Vecht, waardoor de ondergrond een andere is dan bijvoorbeeld op het keileemplateau.

Het dekzand is weggeblazen tot op het niveau van deze smeltwaterzanden. Het profiel laat een vlakke bodem zien met een dunne laag veen (bruin), met ruggen rondom die bestaan uit dekzand (geel), wat past bij het beeld van een uitblazingskom. Ook het feit dat de oostelijke rug breder is dan de westelijke past ook in het beeld van de vorming van een uitblazingskom.

(Profiel van de kom)

De geomorfologische kaart laat een dekzandrug zien met een ‘ronde tot ovale laagte (mogelijk een pingoruïne)’ die ligt een dekzandvlakte (licht groen). Het beeld van deze kaart klopt  dus!

(Geomorfologische kaart)


Zie ook

Luchtfoto

Luchtfoto van de ondezoekslocatie. De donkere percelen bestaan uit bouw- en de lichtere uit grasland (bron: Google Earth).