Verdieping
Ofschoon er een ‘gat in de keileem’ wordt gesuggereerd in het Dinoloket, is bij de boorkern vrijwel midden op het meer, op een diepte van 1,24m, keileem aangetroffen. Dit bestond uit leem waarin in het bovenste deel kleine grindjes aanwezig waren en in het onderste deel grotere grindjes en stenen. De kern bevatte vervolgens 15 cm zandig veen, daarna volgde 10 cm donkerbruin tot zwart grof veen en vervolgens nog 1m donkerbruin veen. Maaike Zwier van de Universiteit van Utrecht heeft in het kader van haar Master onderzoek de kern van het Elpermeer onderzocht. Hieruit komt naar voren dat, ondanks de ondiepte, de overgang van het Laat Glaciaal naar het Holoceen aanwezig is. Het betreft dus geen recent veen.
De aanwezigheid van pollenkorrels van berken in het onderste deel van de gestoken kernen geeft aan dat dit dateert uit het Allerød. De ondiep liggende keileembodem onder het meer is zeer slecht waterdoorlatend en sterk ontkalkt. Deze ondoorlatendheid heeft ongetwijfeld belangrijke invloed gehad op de hydrologische situatie van dit gebied. Er is ondermeer een relatief hoge grondwaterspiegel aanwezig, waardoor zich al vroeg veen ontwikkelde en er geen gyttja gevormd werd in het ondiepe water. Door de aanwezigheid van een veenkoepel in het Allerød kon er in het Jonge Dryas geen zand afgezet worden in het meer. De ’klassieke’ indeling van onderin gyttja, vervolgens wat ingewaaid zand en vervolgens veen, ontbreekt bij het Elpermeer.

(Maaike Zwier en Archana Sadhoeram bij het Elpermeer)

(Boorkern t.b.v. het pollenonderzoek)




