Verdieping

De naam Gletsjerkuil is wel bijzonder. In het verleden zijn diverse theorieën ontwikkeld over de oorsprong van deze kuilen. In 1890 dacht de geoloog Lorié dat de kuilen het gevolg waren van smeltwater dat door het landijs heen kolkte en zo de kuilen uitsleet. Deze depressies dateren dan uit het Saalien, de voorlaatste ijstijd. Dit lijkt onwaarschijnlijk, omdat ze nog zo gaaf zijn en ze anders bijvoorbeeld vol gestoven zouden met dekzand zijn in het Weichselien.

In 1947 werd gedacht dat het gletsjerkuilen betrof, die ontstonden doordat een brok (land)ijs begraven raakte onder sediment en pas later, na de ijstijd, smolt, waardoor er dan een laagte achterbleef. Ook in dit geval zou het ook om een fenomeen uit het Saalien gaan. Ook hier geldt dan dat er in de lange periode erna opvulling met andere sedimenten voor de hand zou liggen.

Ook is gedacht dat deze kuilen mogelijk uitblazingslaagten of -kommen zijn uit het Weichselien, maar de diepte van de depressies is hiervoor te groot. Uitblazingslaagten vormen zich in dekzand, doordat het zand opwaait tot op een vochtige ondergrond of tot op een laag met wat grovere afzettingen. Het dekzand ligt dan vaak als een wal rond -een deel- van de laagte of depressie.

In het voorjaar van 2017 is door vier studenten van de studie Toegepaste aardrijkskunde van Van Hall Larenstein, te Leeuwarden, onderzoek gedaan naar enkele van deze ‘droge pingoruïnes’ onder leiding van Anja Verbers, Landschapsbeheer Drenthe. Bart Koops, stagiair bij Landschapsbeheer Drenthe hielp mee.

Uit het onderzoek kwam naar voren dat het hier wel degelijk om pingoruïnes gaat en niet om uitblazingskommen of gletsjerkuilen. Zoals hierboven aangegeven verwacht je dat uitblazingskommen vlakkere bodems hebben en minder diep zijn (max. 2,5m). Bij gletsjerkommen verwacht je resten van uitgesmolten keileem en stenen en ook een vlakkere bodem en steilere randen.

Beide zijn niet gevonden. Wel kwam keileem voor aan de rand van de pingoruïne, maar niet in het diepste deel van de laagte. Ook vonden we Peelozand afzettingen in een groot deel van de pingoruïne: dit sediment vormt het ‘venster’ waarlangs het diepe grondwater naar boven kwam in het Weichselien.

(Meerdere veenloze laagtes bij Ees)

In een lange raai dwars door de pingoruïne hebben we een groot aantal (11) boringen gezet en dit is omgezet naar een profiel (zie hieronder). Overal komt een dunne laag dekzand voor, en in het diepste punt (3,5 m – maaiveld) ligt een wat dikker pakket dekzand op mogelijk smeltwaterzand (hoekig en mineraal rijk: gz); dit dekzand kan erin gewaaid zijn of als gevolg van bodemprocessen naar beneden zijn gezakt. Peelo zanden zo hoog in de randen kan ook duiden op de aanwezigheid van randwallen.

(profiel Gletsjerkuil)


Historische kaarten

Kaart uit 1959; het terrein om en van de pingoruïne ligt grotendeels in bos

Kaart uit 2016; de pingoruïne is volledig omringd door bos, maar de pingoruïne zelf is een open terrein.

Foto's

Studenten bezig met het onderzoek aan de pingoruïne (foto: A. Verbers)

De diepte van de depressie is goed waarneembaar doordat de hoogteverschillen tussen de studenten die op korte afstand van elkaar staan (foto: A. Verbers)

De bodem betreft een podzolprofiel op Peelozand (foto:: Bart Koops)