Ees|1627 | Gletsjerkuil Buinerveld
Op het Buinerveld liggen meerdere -mogelijke- pingoruïnes. In het kader van de een module ‘landschapsgenese’ van de HBO opleiding Van Hall Larenstein te Leeuwarden, is er met een groep studenten onderzoek gedaan naar een tweetal -mogelijke- pingoruïnes.
Het bijzondere van deze locaties is dat het waarschijnlijk zogenaamde droge pingoruïnes zijn. De hebben de juiste vorm en diepte, maar bevatten geen veen. Een van deze locaties betreft pingoruïne met nummer 1981. Dit is een open en enigszins ovale laagte die wordt omgeven door bos. Hij is eigendom van Staatsbosbeheer.

(Locatie 1981 en andere locaties)
Onderzoek
De studenten Jelani Maduro, Jort Faber, Anton Grol en Lieuwe van Leeuwen van de opleiding Toegepaste Aardrijkskunde aan het Van Hall Larenstein hebben samen met Anja Verbers en Bart Koops onderzoek gedaan naar deze locatie.
Er werd geboord langs één lijn, ook wel raai genoemd, om zo meer inzicht te krijgen in de samenstelling van de ondergrond. Het goed beschrijven van de afzonderlijke lagen die je ‘aanboort’ is erg belangrijk. Dit is nodig om een tot een profiel te kunnen komen, en dat geeft weer inzicht in het type depressie; bijvoorbeeld of het een pingoruïne betreft, of dat het uitblazingskom is.
Uit het onderzoek kwam naar boven dat de depressie, met een diepte van zo’n 4,5 meter, geen vlakke bodem heeft en is asymmetrisch is qua vorm. Aan de rand van de laagte troffen we onder het dekzand keileem aan, maar waar de depressie echt begint, ontbreekt het keileem en is er zeer fijn Peelozand aanwezig. Hierdoor én door de vorm en de opeenvolging van de sedimenten in de bodem van de depressie kan worden geconcludeerd dat deze depressie een pingoruïne is!
Bijzonder is dat het dekzand aan de westzijde dikker aanwezig is dan aan de oostzijde. Vaak zien we bij uitblazingskommen dat het dekzand juist aan de oostzijde van de laagte is afgezet, maar hier ligt er meer dekzand op de westelijke helling. Dit past goed in het plaatje dat de laagte er al geweest moet zijn, toen het dekzand werd afgezet. Zo kon het meegevoerde zand bezinken in de luwte van de helling. Het onderliggende Peelo zand ligt met name aan de noordoost dicht onder het oppervlak.

(Profiel pingoruïne 1981)
